Pelgrimsgeluk
De dag is grauw begonnen. Er staat een kille wind en het miezert. In mijn regenpak loop ik, met ritselende broekspijpen, over modderige paden, door bossen en velden. Ik passeer molens, boerderijen, landhuizen en zelfs een kasteel. Plichtmatig maak ik af en toe een foto, maar eigenlijk kan ik maar aan één ding denken: koffie. Een grote, warme kop koffie. Met geklopte melk. Of gewone koffie met melkpoeder. Desnoods een zakje oploskoffie. Als er maar caffeïne in zit. Ik wist niet dat ik zo verslaafd was…
Af en toe kom ik door een dorpje en kijk ik reikhalzend uit naar een uitspanning, maar de paar keer dat ik een café passeer blijkt het gesloten.
Op een straathoek staan twee vrouwen te praten, een met een bladblazer en een met een grote groene gieter. Ik loop op ze af en vraag: ‘Weten jullie misschien of ik hier ergens koffie kan drinken?’
‘Goh, nee’, zegt de oudste van de twee. ‘Hier in de buurt is niks’.
De jongste, met de bladblazer, kijkt me aan. Ze heeft vriendelijke lichtblauwe ogen onder een vrolijke gehaakte muts.
‘Ik wil wel een kop koffie voor je zetten’, zegt ze na een korte stilte.
‘Echt?’ zeg ik verrast. Dat had ik niet verwacht.
‘Ja hoor’, zegt ze. ‘Loop maar mee’ en ze zet koers naar een wit huis.
‘Woon jij daar?’ vraag ik
‘Nee, ik help degene die daar woont’, zegt ze. ‘Maar die vindt het vast wel goed. Ik heb zelf eigenlijk ook wel zin in koffie’.
Ze opent de schuttingdeur en ik aai de oude labrador die aan komt schuifelen door de tuin.
Aan de keukentafel zit een dame met sneeuwwit haar, pientere ogen en een gezellig bruin vest. ‘Deze wandelaar heeft zin in koffie’, zegt de vrouw met de muts. ‘Is het goed dat ik die even voor haar maak?’
‘Natuurlijk!’ zegt de dame. ‘Wees welkom en ga zitten’. Ze wijst naar een stoel.
Uit de achterkamer klinkt het geluid van een stofzuiger. ‘Dat is Annie, de hulp’, zegt de dame. ‘Ik ben trouwens Let en dat is mijn dochter, Femke.’
Femke maakt koffie en ondertussen stelt Let vragen. Hoe ik heet, waar ik vandaan kom, waarom ik deze wandeling maak, waarom nu, in dit kille jaargetijde, waarom ik alleen loop en hoe dat is. Ik geef antwoord.
Als ik koffie heb gekregen, met een eierkoek, zeg ik: ‘Mag ik jullie ook wat vragen? Ik zou graag willen weten wat iemand wijs maakt, volgens jullie.’
‘Wat een leuke vraag’, zegt Let, met schitterende ogen. ‘Ik moet meteen denken aan een radio-interview dat ik laatst hoorde met Joris Luyendijk, over zijn boek ‘De zeven vinkjes’ en de nare reacties die hij daarop kreeg. Terwijl hij er alleen maar voor pleit dat je je als mens open moet stellen voor anderen. Voor andere culturen, maar ook voor de ander in je omgeving, en wat die allemaal heeft meegemaakt. Door vragen te stellen, zoals jij nu ook doet. Dus dat is mijn antwoord: een wijs mens stelt zich open voor anderen, treedt buiten de gebaande paden en is niet bang voor het onbekende.’
Annie komt de keuken in – klein, tanig en sterk, rode bril, kort, bruin haar -, gewapend met een emmer en een dweil. ‘Precies op tijd’, zegt Let. ‘Annie, wat maakt iemand volgens jou een wijs mens?’ Annie lacht verlegen. Behoedzaam zet ze de emmer op de grond en zegt: ‘Tja, wat zal ik zeggen? Mensen hebben van tevoren zo’n heel idee van het leven. Ze stellen zich er van alles van voor. Maar in werkelijkheid loopt het altijd anders. En het is maar goed dat je niet alles van tevoren weet’.
‘Je moet weten dat Annies dochter afgelopen jaar is overleden’, zegt Let.
Er valt een stilte. Ik zoek naar woorden, stamel dat ik het heel erg voor haar vind. Annie knikt me toe. Dan zegt ze: ‘Ze zeggen altijd dat dat het ergste is wat je kan overkomen, de dood van je kind. Ik weet nu, dat dat klopt. Niets kan je meer schelen, als er zoiets gebeurt. En dan hoor je dat mensen zich druk maken over hun energierekening. Wat maakt mij het uit hoeveel ik betaal. Daar drááit het toch niet om?’
‘Waar draait het dan wel om?’ vraag ik.
‘Om echte aandacht’, zeg ze, na even nadenken. ‘Echte gesprekken, van mens tot mens. Niet over koetjes en kalfjes. Dan ben ik liever alleen.’
‘Over wijsheid gesproken’, zegt Let. ‘En dat valt hier zomaar, plop, uit de lucht.’
‘Maar nu wil ik dweilen’, zegt Annie.